Burgemeester Marcouch over toestaan koranverbranding: “Ik kan niet anders”

/

ARNHEM – Vorige week zaterdag liep een voorgenomen koranverbranding door Pegida in het centrum van Arnhem uit de hand. De gemeenteraad vergaderde gisteravond op verzoek van DENK over de kwestie. Hieronder de woorden die burgemeester Marcouch tijdens het debat sprak.

(Door: Redactie)

Voorzitter,

Het weekend van 13 januari was mij een gruwel. Ook voor mij als uw burgemeester. Zo’n weekend sta ik daar en doe ik wat mij te doen staat: uw burgemeester zijn.
De wijze van demonstreren vond ik verwerpelijk en afgrijselijk en zou ik het liefst nooit meer in mijn stad willen zien. Maar ik ben naast persoon ook burgemeester en sta voor het demonstratierecht.

Ik kan niet anders. Ook als de inhoud mij onwelgevallig is, zorg ik voor de veiligheid bij demonstraties. Ik bescherm demonstranten, tegendemonstranten en omstanders in Arnhem. Als uw burgemeester sta ik voor de Wet openbare manifestaties (WOM).
Ook, en misschien wel juist als het moeilijk is, ben ik uw burgemeester en doe ik wat mij te doen staat voor Arnhem.

Vanavond beantwoord ik uw vragen en neem ik u mee in de afwegingen en beslissingen die ik heb genomen, steeds op basis van de politie-informatie
Het is immers mijn opdracht om als burgemeester met de Wet openbare manifestaties de grondrechten waar te maken. Demonstreren is een grondrecht.

Ik zorg voor bescherming van demonstranten, tegendemonstranten en omstanders.
Dus ik heb met de gezagsdriehoek ook tijdens de demonstratie voortdurend de afweging gemaakt op basis van feiten en omstandigheden die zich ter plaatse voordeden.
En toch is wat wij hebben meegemaakt in Arnhem, verschrikkelijk voor ons allen.

In het ingezonden verzoek tot interpellatie wordt mij gevraagd waarom ik de demonstratie niet aan de voorkant heb verboden.

De vrijheid van betoging betekent dat iedereen mag demonstreren. Je hebt geen vergunning of toestemming nodig. Melden is genoeg, zodat de autoriteiten in staat zijn de demonstratie veilig te faciliteren en te beschermen.
De burgemeester kan het recht op demonstratie alleen inperken ter bescherming van de gezondheid, in het belang van verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

Dat gebeurt op basis van feitelijke informatie.
Vanaf het moment dat wij wisten dat de demonstratie zou plaatsvinden, hebben wij geïnventariseerd hoe daarop zou worden gereageerd. Dat hebben wij gedaan door alle contactpersonen in de wijken en bij de geloofsgemeenschappen te raadplegen: jongerenwerkers, wijkagenten en vele andere wijkprofessionals.

Het beeld dat wij hadden was: men laat zich niet provoceren.

Op vrijdag 12 januari, de dag voorafgaand aan de demonstratie, kregen wij echter signalen vanuit de Islamitische gemeenschap, dat men zorgen had en ongemak voelde.

Ik heb toen het initiatief genomen die vrijdag te spreken met vertegenwoordigers van de Islamitische gemeenschap en het hele interreligieus netwerk. Mijn indruk was dat dit gesprek de zorgen en het ongemak niet wegnam, maar ook dat ik kon vertrouwen op het verantwoordelijkheidsbesef van de gemeenschap.

Op de laatste vrijdagavond voor de demonstratie is toch een oproep gedaan binnen de Islamitische gemeenschap naar het Jansplein te komen. Deze is niet formeel met ons gedeeld. Er is ook geen kennisgeving bij ons gedaan van een tegendemonstratie. Toch heb ik die gefaciliteerd, want deze was aangekondigd als vreedzaam en demonstreren is een grondrecht.

Omdat de demonstratie van Pegida niet onmogelijk of onveilig gemaakt moest worden door de tegendemonstratie, hebben we voor de tegendemonstratie het Willemsplein aangewezen als locatie. Hierop heeft de politie in capaciteit en kwaliteit opgeschaald.

Op de zaterdag zelf bleek vanaf het middaguur dat de tegendemonstranten niet weg wilden van het Jansplein. Daarop is door de politie ten minste 6 x gevorderd om naar de aangewezen locatie te gaan. Ik ben zelf persoonlijk in gesprek gegaan op het Jansplein met de tegendemonstranten om hen daarvan te overtuigen.

Om 13.20 uur heb ik, na afstemming met de driehoek, besloten een noodbevel af te kondigen. Iets na 14.00 uur is de Pegida voorman door tegendemonstranten herkend in de Doelenstraat toen hij aan kwam lopen en moest hij door de politie per busje in veiligheid worden gebracht.

De politie constateerde rond 3 uur nog dat de voorman van Pegida zijn demonstratie op het Jansplein veilig kon uitvoeren. Vanwege de dreiging moest de demonstratie van Pegida echter al snel worden afgebroken. Hierna is één keer getracht de demonstratie uit te voeren, opnieuw na de inschatting van de politie dat dit mogelijk was. Zoals we allen konden zien, werd deze poging met geweld afgebroken. Hierna heb ik de conclusie getrokken dat wij een veilige demonstratie niet langer konden waarborgen.

In het interpellatieverzoek wordt de vraag gesteld of we niet eerder op de dag de demonstratie hadden moeten verbieden vanwege de dreiging van geweld vanuit de tegendemonstratie. Dat gaat niet vooraf. Een betoging kan vóóraf uitsluitend worden verboden bij overmacht, dus als ik de veiligheid rond de betoging zelfs bij inzet van een maximale politiecapaciteit niet kan garanderen. Dat is zeer uitzonderlijk; de jurisprudentie is hier helder over, en streng. Pas na de tweede poging ontstond er een situatie waarbij de veiligheid voor demonstranten en omstanders niet langer gewaarborgd kon worden en ik genoodzaakt was de demonstratie te ontbinden.

U vraagt mij of wij hebben gefaald in het beschermen van de openbare orde en veiligheid. Dat oordeel is aan u. Maar ik kan u wel zeggen dat ik sta voor onze afwegingen en beslissingen – en tegelijk de uitkomst ervan voor de stad betreur.

Het recht op vrije meningsuiting en op vrije betoging zijn zo ontzettend belangrijk voor onze democratie. Deze raad vindt dat ook: daarom heeft u de motie “Manifest demonstratierecht” aangenomen.

Het is dus onverteerbaar en onacceptabel dat zaterdagmiddag geweld is gebruikt. Dit heeft ervoor gezorgd dat het recht op demonstratie niet tot uitvoering kon komen en mensen in gevaar zijn gebracht.

Tegelijk kan ik het verbranden van een koranboek in het besef van wat dit veroorzaakt aan verdriet en boosheid niet anders bestempelen dan als een giftige actie. Niet alleen in Arnhem hebben deze gebeurtenissen gevolgen. Voorafgaand en na afloop hebben wij contact gehad met Buitenlandse Zaken vanwege de stevige reacties die diplomaten en Nederlanders in het buitenland kunnen verwachten.

Daarmee kom ik terug op de tergende conclusie dat enkele personen met een giftige, pyromane actie deze mooie stad en onze mooie samenleving een knauw konden geven en dat anderen zich hebben laten provoceren en verleiden tot geweld.

Wellicht is, mede vanwege de nationale veiligheid, een grens bereikt met het verbranden van heilige boeken. Ik wil mij inzetten om dit bij de wetgever in Den Haag op de agenda te krijgen.

Ik zeg hier wel meteen bij dat we een grotere opgave hebben. Want de toenemende giftige polarisatie is zorgelijk en ontwricht onze samenleving en democratie. Dit vraagt om een beschaafd debat waarin met respect opvattingen en meningen worden uitgewisseld.

Neemt niet weg, dat het mooi zou zijn als de wet ons de mogelijkheid biedt in ons hartelijke Arnhem deze Pegidaman nooit meer als koranverbrander terug te zien. Maar ook in de toekomst zullen mijn keuzes moeten afhangen van feiten en omstandigheden en in lijn met de wet.