Harmen Liemburg: ‘In het bos kwam het zwarte gat’

/

Hoe staat het met het creatieve klimaat in Arnhem? Er wordt altijd gekeken naar beleidsmakers en instellingen. In de media wordt er vooral veel gepraat over gebouwen. Maar de kunstenaars komen nooit zelf aan het woord. Dat is eigenlijk gek. Daarom wil Standplaats Arnhem van de creatieve en culturele makers zelf horen hoe ze de stad ervaren. Vandaag grafisch ontwerper Harmen Liemburg.

(Door: Leendert Douma)
(Foto: Sophie Vermeulen)

Harmen Liemburg (Lisse, 1966) bevindt zich naar eigen zeggen in een gebied tussen grafisch ontwerpen en beeldende kunst. Na zijn afstuderen maakte hij affiches en ander grafisch werk, voor presentaties en installaties die vaak door hemzelf werden geïnitieerd. Ze werden in eigen beheer gezeefdrukt.

Een aantal van zijn ontwerpen werden uitgevoerd in architectuur. Het meest recente is een perronvloer van 13 bij 130 meter voor metrostation Noord, onderdeel van de Noord-Zuidlijn in Amsterdam. Op het moment van realisering verruilde hij de hectiek van de Amsterdamse binnenstad voor het groen en de ruimte van Arnhemse rafelranden. Maar in de rust van een voormalige luchtmachtkazerne bij Schaarsbergen vond hij in 2016 ook het zwarte gat. Na een burn-out haalt hij nu opnieuw energie uit projectweken met studenten van kunstacademies in binnen- en buitenland en het maken van nieuw werk.

Je studeerde cartografie in Utrecht en vervolgens aan de Rietveld Academie in Amsterdam. Je had vanaf 1998 een ontwerppraktijk in Amsterdam en werkte vanaf 2010 als werkplaatsbeheerder op de Rietveld. Waarom ben je in 2015 naar Arnhem gekomen?
Harmen Liemburg: “Om praktische redenen ben ik veel te lang in Amsterdam gebleven. Eigenlijk was het mijn standplaats tegen heug en meug. Tot de bankencrisis reisde ik veel voor m’n werk, met name in de Verenigde Staten. Ik ervoer daar letterlijk en figuurlijk ruimte en voelde me er ook thuis. Als ik na zo’n trip weer op die drukke Prinsengracht stond dacht ik vaak wat dóe ik hier nog? De afgelopen jaren is ieder vrij plekje in Amsterdam volgebouwd. Mensen gunnen elkaar steeds minder ruimte op straat, plus het AirBnB-toerisme, de jaarlijkse cyclus van festivals… Ik moest daar een keer weg.”

“Ik kende Arnhem van ArtEZ, de Werkplaats Typografie en Plaatsmaken. Het leek me hier wel leuk. In 2014 ben ik een keer gaan kijken bij Marcel Daelmans (medeorganisator van Code Rood) en Maartje Kunen (wetenschappelijk illustrator) die woonden op een voormalige luchtmachtkazerne aan de Koningsweg bij Schaarsbergen. Het was geïmproviseerd en ruig en ik wist niet of ik daar aan toe was, maar ik ben het toch gaan proberen.”

“Eerst had ik een atelier van SLAK. Het was er smerig en het stonk, maar ik had mijn ontsnappingsplek in het bos. Later kon ik er, in een ander gebouw op het terrein, ook gaan wonen. Het was het een enorm verschil met mijn leven in Amsterdam. Ik woonde er twee jaar, toen kwam de sloop. Met een paar buren van de Koningsweg deelde ik daarna een oud TNO-gebouwtje op Arnhems Buiten. Met lekkages en een gedeelde entree was dat nog harder improviseren. Maar ook dat was een bijzondere plek waar ik met plezier heb gewoond en gewerkt.”

“Toen we daar na drie jaar uit moesten, heb ik een tijdje ervaren wat het is om dakloos te zijn. Een paar maanden kon ik terecht in de AIR van Machinery of Me, weer op Buitenplaats Koningsweg. Tussendoor heb ik uit nood gekampeerd op Landgoed Quadenoord. In de Nederlandse herfst, met vocht en kou, met een rits als voordeur, en dan forensen naar Amsterdam. Het was een uitdaging, maar ik heb ’t goed doorstaan. Daarna kwam SLAK met een deel van het voormalige Lorentz Lyceum in Arnhem Zuid waar ik een half jaar heb gezeten. Sinds anderhalf jaar woon en werk ik in een oude boerderij in Wageningen.”

Toen je naar Arnhem kwam, belandde je in een zwart gat. Waarom?
“Vanuit Amsterdam had ik wat opdrachten gedaan voor Studium Generale van ArtEZ, waar ik ook wel eens wat onderwijs deed. En ik kende al wat mensen via OPA, dus ik dacht wel aansluiting te kunnen vinden. In 2016 deed ik de vormgeving voor Biennale Gelderland. De opdracht kwam uit Amsterdam, via Hanne Hagenaars, de curator van deze editie. Dat vond hier totaal geen weerklank. Ondertussen denderde het leven in Amsterdam ook door. In mijn beleving leek het niemand te kunnen schelen waar Harmen zat of wat ie aan ’t doen was.”

“Bij Plaatsmaken, waar ik regelmatig projecten mee heb gedaan, kom ik wel gelijkgestemden tegen. Maar voor de rest kwamen er in Arnhem nul opdrachten. In de rust van het bos kwam ook ruimte voor eerder in Amsterdam opgebouwde spanningen. M’n vriendin maakte het uit. Ik kreeg gezondheidsklachten. Na de diagnose burn-out ben ik aan m’n herstel gaan werken, een half jaar met de ondersteuning van m’n Amsterdamse broodfonds. Het heeft bijna twee jaar geduurd voor ik m’n zin en zelfvertrouwen weer een beetje terug had gevonden.”

Waar haal je nu je energie uit?
Projecten met studenten doen en nieuwe technieken uitproberen. Vanuit m’n eigen praktijk als zeefdrukker heb ik een formule bedacht waarin ik, in korte tijd, met een groep een enorme variatie aan resultaten kan bereiken. Het gaat over samenwerken, intuïtie, improvisatie. De energie en dynamiek die je samen in de werkplaats geneert.”

“Het werk van individuele studenten wordt in deze formule vermengd met dat van anderen. Soms kan ik m’n ogen niet geloven, zo mooi wat daar dan uitkomt! Ik stuur een beetje op kleurkeuze, beeldkwaliteit en contrast, maar laat ze vooral veel zelf ontdekken en uitproberen. Na vier dagen is er een grote stapel drukwerk ontstaan, waaruit ieder z’n eigen favoriete katern samenstelt. Dat kan dan weer dienen als recept voor vervolgprojecten.”

Je werkt internationaal. Je voelt je geen Arnhemse ontwerper of kunstenaar?
“Totaal niet. Als ik in Amsterdam of Rotterdam over straat loop krijg ik aan de lopende band prikkels: hoe mensen gekleed gaan, wat voor gesprekken ze voeren, culturele affiches, commerciële dingen. In het buitenland is dat nog veel sterker. Mijn werk wordt gevoed door communicatie in het publieke domein: logo’s, verpakkingen en verkeersborden bijvoorbeeld. Daar dompel ik me af en toe in onder. Maar ik heb de relatieve rust en ruime van Gelderland wel leren waarderen. Ondertussen voel ik me hier thuis. Ik kan hier lekker werken.”

“Wat mij met name in Arnhem vaak opvalt is dat mensen zo tevreden lijken met het lokale leven. Sommigen zijn er letterlijk trots op dat ze maar zelden in Amsterdam komen… Alsof er in Arnhem zoveel gebeurt. Hier in Wageningen is nog minder cultuur, maar de universiteit met z’n studenten uit de hele wereld geeft een goeie vibe. Die past mij wel. Wat mijn werk betreft heb ik me vanaf het begin georiënteerd op internationale collega’s die interessant werk maken. Dat is het enige wat telt.”


Dit is deel 4 uit een reeks van 15 interviews. Begin volgend jaar worden alle verhalen gepresenteerd in een mooi uitgegeven bundel, een expositie en een evenement in Rozet. De publicatie is alleen via intekening te verkrijgen, het boek kom niet in de boekhandel. Wil je alvast intekenen? Mail dan Arno de Blank: a.blank3@upcmail.nl.

Eerdere artikelen in deze reeks:
Jesse Laport: ‘We zijn in Arnhem een beetje potsierlijk’
Maria Roosen: ‘Hier gebeurt het: zaaien en oogsten en alles wat daarbij hoort’
Florentijn Hofman: Thuiskomen op de Veluwe
Standplaats Arnhem: het woord is aan de makers


Dit artikel maakt onderdeel uit van een serie artikelen over kunstenaars in Arnhem. Dit artikel wordt mede mogelijk gemaakt dankzij een ondersteuning van Mediafonds Arnhem. Het Mediafonds Arnhem is een onafhankelijk ondersteuningsfonds voor bijzondere journalistieke producties over Arnhem.