ARNHEM – Van de mooie stad Arnhem was na de Tweede Wereldoorlog niet veel meer over. Slechts 150 huizen waren onbeschadigd. Alle huizen waren door de Duitsers systematisch leeggeroofd. Midden in die ellende begon meteen na de bevrijding de wederopbouw van Arnhem.
(Door: Patrick Arink)
De wederopbouw van Arnhem heeft een blijvend stempel gedrukt op de stad. Toch is er maar weinig informatie over de wederopbouw terug te vinden. In een uitgebreide serie artikelen besteed de Arnhemsche Courant komende tijd aandacht aan het opbouwen van de stad na de Tweede Wereldoorlog.
Arnhem werd tussen 12 en 15 april 1945 bevrijd door Britse en Canadese soldaten van de Polar Bear Division. Arnhem was op dat moment al acht maanden een lege stad als gevolg van de evacuatie tijdens de Slag om Arnhem. Bovendien was de stad als gevolg van de gevechten zwaar beschadigd. Soldaten zeiden na de oorlog dat rondlopen in Arnhem voelde als rondlopen in een graftombe.
“Het was spookachtig, zo’n verlaten stad”, schreef een soldaat na de oorlog. “Je had het gevoel dat je niet het recht had om er te zijn.”
Arnhemmer Hen Bollen was direct na de bevrijding een van de eerste Arnhemmers die terugkeerde:
“Die doodse verlatenheid, die afschuwelijke, spookachtige aanblik van een leeggeplunderde stad, waarin geen mens te bespeuren viel, die hele merkwaardige stank die overal hing; dat alles zal ik mijn leven lang niet vergeten.”
Burgemeester Matser
Een Arnhemmer die ook direct na de bevrijding van de stad terugkeerde in Arnhem, was Chris Matser. Matser was tot begin 1944 wethouder geweest in Arnhem. Hij dook onder in Bennekom nadat de NSB’er Eugène Liera door de Duitsers was aangesteld als burgemeester.
Samen met collega-wethouders Marga Klompé en Joop Holthaus hield Matser al op 27 april 1945, binnen twee weken na de bevrijding van Arnhem, een vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders. Matser werd door het Militair Gezag pas twee weken later benoemd tot waarnemend burgemeester. Maar bij gebrek aan een reguliere burgemeester had Matser die rol zelf al op 27 april 1945 op zich genomen.
Matser en zijn collega’s namen op 27 april een ingrijpend besluit: het was verboden om in Arnhem te wonen. Ook werken in de stad was niet toegestaan. Overtreding werd bestraft met een boete van 300 gulden of een celstraf van twee maanden.
Via aanplakbiljetten langs de toegangswegen naar Arnhem werd uitgelegd waarom Arnhem nog steeds verboden gebied was en waarom de geëvacueerde Arnhemmers nog niet terug konden naar hun huizen.
“De stad is gedeeltelijk verwoest en geheel geplunderd”, legde Matser op de bekendmaking uit. “De allernoodzakelijkste voorwerpen voor een sobere bewoning ontbreken. Er is geen elektriciteit en geen water. Door de vergaande verontreiniging van de stad hebben zich overal haarden van besmetting gevormd. Men wordt dringend aangeraden om in GEEN GEVAL zonder oproep van het Gemeentebestuur naar de stad terug te keren.”
De redenen om de stad af te sluiten waren natuurlijk terecht. Nog los van de redenen die door Matser genoemd werden, waren er nog twee andere grote problemen. Overal in de stad lag onontplofte munitie en rond de plekken waar gevochten was, lagen nog stoffelijke overschotten op straat.
Met de vuist op tafel
De Arnhemse huisvrouw Corry Jansen had met haar gezin tijdens de evacuatie een opvangadres gevonden in Bussum. Daar wachtte ze aanvankelijk af.
“Je moest wachten op een oproep van de burgemeester. En die kwam niet. Je wachtte en wachtte zonder dat er wat gebeurde. Toen kwam er iemand bij ons die het gelukt was om Arnhem binnen te komen. “Je moet niet afwachten, maar zorgen dat je er bent”, zei hij. “En als je er dan bent, moet je flink met de vuist op tafel slaan. Dan krijg je een woonvergunning ook.””
Zo gezegd, zo gedaan. Vanuit Bussum trok het gezin naar Arnhem. Het gemeentebestuur had haar intrek genomen in villa Sacré Coeur aan de Velperweg. Daar werden de ‘permits’ uitgegeven die toegang gaven tot de stad. Langs alle toegangswegen stonden medewerkers van de Binnenlandse Strijdkrachten die controleerden of mensen in het bezit waren van zo’n ‘permit’. Geen permit, geen toegang.
“Zeg het ze, Huug! Laat je niet afschepen”, had Corry Jansen haar man als raadgeving meegegeven toen hij bij Sacré Coeur naar binnen ging.
“En hij heeft het ze gezegd. Hij heeft zich niet laten afschepen en kreeg de woonvergunning. Als we waren blijven wachten op de oproep, hadden we nog steeds in Bussum gezeten.”
Corry Jansen en haar gezin woonden op de Johannes Vermeerstraat in de wijk Gulden Bodem. Ook daar was de schade groot.
“Ons huis was ernstig beschadigd, maar in ieder geval bewoonbaar. Er was veel kapot door granaatscherven. Er was veel gestolen. Alle meubels, alle elektrische apparaten, alle gordijnen en vloerkleden, alle matrassen, vrijwel al het servies. Het enige dat over is, zijn drie dessert bordjes.”
Handen uit de mouwen
Het verbod om Arnhem te betreden werd door steeds meer teruggekeerde evacuées genegeerd. Naar schatting waren in juni 1945 al zo’n 40.000 Arnhemmers teruggekeerd. Veel Arnhemmers waren verbijsterd toen ze terugkeerden naar Arnhem.
“Arnhem was totaal veranderd”, schreef Henk Berensen. “Ik liep in de richting van de brug en ik kon me nauwelijks oriënteren. Een tramwagen lag in een bomtrechter. Links en rechts waren veldgraven, soms bedolven door puin. Vuil en afval lagen een meter hoog langs de straten en bijna de helft van de binnenstad was verwoest. Het was verschrikkelijk.”
Tineke Boels herinnert zich hoe ze als klein meisje aan de hand van haar vader liep, door de puinhopen van Arnhem.
“Dit mag je nooit vergeten, zei hij. Dit komt in de geschiedenisboekjes en dan kun je zeggen: dat heb ik meegemaakt. En hij huilde.”
Alle teruggekeerde Arnhemmers staken de handen uit de mouwen om zo goed en zo kwaad als het kon hun woningen weer op te knappen. Bij gebrek aan winkels en stromend water in Arnhem werd er in de eerste maanden na de bevrijding gegeten bij Centrale Keukens op verschillende plekken in de stad.
Vanuit het westen van het land werden hulpacties opgezet om het leeggeroofde Arnhem te helpen aan spullen. Met name vanuit de actie ‘Amsterdam helpt Arnhem’ werden konvooien vol met gereedschap, meubels, kleding en beddengoed naar Arnhem vervoerd. Een deel van die goederen was afkomstig uit huizen van Joodse Amsterdammers die in de vernietigingskampen vermoord waren. Maar daar werd niet over gesproken…
Het puin geruimd
Ondertussen had het stadsbestuur onder leiding van burgemeester Matser het opruimen van het puin ter hand genomen. Muren van verwoeste panden werden neergehaald en met behulp van vrachtwagens en bulldozers werd in totaal 600.000 kubieke meter puin afgevoerd. Een deel van dit puin werd gebruikt om de oude haven te dichten. Het overige puin werd gebruikt als verharding van nieuwe wegen die werden aangelegd.
Langzaam maar zeker keerde het gewone leven weer terug in het zwaar gehavende Arnhem.
“Nog enkele weken of maanden. Dan zal het hier ook soepeler lopen”, aldus Corry Jansen in het najaar van 1945. “Tot zolang bijten we de tanden op elkaar en werken we door zonder om te kijken. En niemand hoeft ons hier in Arnhem te beklagen. Dat doen we zelf ook niet. We zijn blij met ieder teken van vooruitgang. Zo is er gisteren een begin gemaakt met het opruimen van de enorme vuilnisbelten.”
“Klagen en kankeren doen wij Arnhemmers niet. We lachen en we zijn vrolijk. Onder deze lach lezen we in elkaars ogen van wat voorbij is, maar ook de wil om het beter te maken voor altijd. Het zal beter worden!”
Arnhem was klaar voor de wederopbouw.